Toelichting op de verwijzing naar hoofdstuk 8 Meetmiddelen van de Regeling voertuigen

Actuele regelgeving

  1. Artikel 8.1.1

    onderzoeksgerechtigde:
    onderneming of instelling die op grond van afdeling 2, paragraaf 2, van dit hoofdstuk door een keuringsinstelling is erkend tot het mogen afgeven van certificaten van eerste keuring dan wel herkeuring ten aanzien van nader bepaalde categorieën in gebruik genomen meetmiddelen.

    keuringsinstelling:
    een op grond van artikel 71a van de wet aangewezen instelling;

    certificaat van eerste keuring:
    document afgegeven dan wel een melding in het Register Meetmiddelen naar aanleiding van de eerste keuring van een bepaald meetmiddel, waarin de overeenstemming van de individuele eigenschappen van het meetmiddel met het ingevolge dit hoofdstuk goedgekeurde type wordt bevestigd;

    certificaat van herkeuring: 
    document afgegeven dan wel een melding in het Register Meetmiddelen naar aanleiding van de herkeuring van een in gebruik genomen meetmiddel, waarin de overeenstemming van de individuele eigenschappen van het meetmiddel met de eisen uit dit hoofdstuk wordt herbevestigd;

  2. Artikel 8.1.4. onder b

    Moet zijn voorzien zijn van de documenten als voorgeschreven in richtlijn 2014/32/EU waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen van bijlagen I en XII van richtlijn 2014/32/EU.
  3. Artikel 8.4.15

    De maximale fout voor toerentellers bedraagt:

    1. 10 min–1 voor toerentallen kleiner dan 1000 min–1; en
    2. 1% voor toerentallen gelijk aan of groter dan 1000 min–1.
  4. Artikel 8.4.16

    1. De toerenteller moet zijn voorzien van een aanwijsinrichting, die digitaal of analoog het gemeten toerental aangeeft.
    2. De aanwijzing van het toerental moet plaatsvinden in omwentelingen per minuut.
    3. De kleinste afleeseenheid mag ten hoogste een waarde hebben van 10 min–1.
    4. Het meetbereik van een toerenteller moet tenminste het gebied van 500 min–1 tot 6.000 min–1 omvatten.
  5. Artikel 8.4.110

    1. indien de stralenbundel van een dimlicht of mistvoorlicht op de lens van het apparaat wordt geprojecteerd, moet de lens een beeld weergeven dat in verhouding nauwkeurig overeenkomt met het beeld dat door de stralenbundel wordt gevormd op een verticale wand die zich op 10 m van het dimlicht of mistvoorlicht bevindt;
    2. het koplamptestapparaat moet de daling van de lichtbundel weergeven in cm/10 m dan wel in procenten op 10 m. De minimale schaalverdeling moet in mm dan wel 0,1% zijn;
    3. het projectievlak van het apparaat dient zodanig te kunnen worden versteld, dan wel moet het testapparaat het elektronisch aangeven, dat hierop direct de minimale en maximale hoogte-afstelling van de dimlichten en de mistvoorlichten voor iedere beladingstoestand van alle voertuigen kan worden gecontroleerd;
    4. de verstelbaarheid van het apparaat in verticale richting moet ten minste 90 cm bedragen. Hierbij moeten lampen die zich op 30 cm boven het vloeroppervlak bevinden gecontroleerd kunnen worden.  

    Daarnaast staat in de Toezichtbeleidsbrief verwoord wanneer een koplamptestapparaat wordt gezien als deugdelijk en in goede staat van onderhoud.