Voorwaarden gasleidingen en gasslangen
Artikel 1.24Actuele regelgeving
-
1.
Gasleidingen moeten zijn vervaardigd van naadloos materiaal: koper, roestvast staal of staal met een corrosiewerende coating.Wijze van keurenVisuele controle. -
2.
Indien naadloos koper wordt gebruikt moet de gasleiding door een rubberen of plastic mantel worden beschermd.Wijze van keurenVisuele controle. -
3.
Koperen gasleidingen moeten een buitendiameter van ten hoogste 12 mm en een wanddikte van ten minste 0,8 mm hebben, en stalen en roestvast stalen gasleidingen moeten een buitendiameter van ten hoogste 25 mm en een voor gas geschikte wanddikte hebben.Wijze van keurenVisuele controle, in geval van twijfel te meten met een geschikt meetmiddel. -
4.
Niet-metalen gasleidingen zijn toegestaan mits zij aan de eisen van artikel 1.3 voldoen.Wijze van keurenDe wijze van keuren van artikel 1.3 is van toepassing. -
5.
In plaats van een gasleiding mag ook een gasslang worden gebruikt mits deze aan de eisen van artikel 1.3 voldoet.Wijze van keurenDe wijze van keuren van artikel 1.3 is van toepassing. -
6.
De fabricagedatum van de flexibele slangen die worden toegepast in een gedeelte waar de druk hoger is dan 0,2 bar mag niet verder terug zijn gelegen dan 2 jaar.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -
7.
Gasleidingen met uitzondering van niet-metalen gasleidingen dienen zodanig te worden bevestigd dat zij niet aan trillingen of spanningen blootstaan.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.ToelichtingVastzetten van een gasleiding
Een gasonderdeel (zoals bijvoorbeeld een leiding) mag alleen vastzitten aan een voertuig zelf en niet aan een los onderdeel van het voertuig. Een gasonderdeel mag niet bevestigd zijn met trekbandjes, zoals bijvoorbeeld tyraps of kabelbinders. Dit is een onveilige bevestiging. Ook mogen leidingen niet aan andere leidingen van het voertuig vastzitten, omdat trekbandjes een metalen leiding op termijn doorsnijdt.
Uitzondering gebruik trekbandjes
U mag een gasleiding alleen met trekbandjes vastzetten als er absoluut geen andere mogelijkheid is om andere bevestigingsmiddelen te gebruiken, zoals bijvoorbeeld langs de gastank bij de gasdichte kast.
-
8.
Gasslangen en niet-metalen gasleidingen dienen zodanig te worden bevestigd dat zij niet aan spanningen blootstaan.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.ToelichtingVastzetten van een gasleiding
Een gasonderdeel (zoals bijvoorbeeld een leiding) mag alleen vastzitten aan een voertuig zelf en niet aan een los onderdeel van het voertuig. Een gasonderdeel mag niet bevestigd zijn met trekbandjes, zoals bijvoorbeeld tyraps of kabelbinders. Dit is een onveilige bevestiging. Ook mogen leidingen niet aan andere leidingen van het voertuig vastzitten, omdat trekbandjes een metalen leiding op termijn doorsnijdt.
Uitzondering gebruik trekbandjes
U mag een gasleiding alleen met trekbandjes vastzetten als er absoluut geen andere mogelijkheid is om andere bevestigingsmiddelen te gebruiken, zoals bijvoorbeeld langs de gastank bij de gasdichte kast.
-
9.
Een gasleiding mag niet door middel van lassen of solderen dan wel met behulp van aluminium bevestigingsmiddelen zijn bevestigd.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -
10.
De onderlinge afstand tussen de bevestigingspunten van een stalen gasleiding mag ten hoogste 0,60 m en van een koperen gasleiding of flexibele leiding of slang ten hoogste 0,40 m bedragen.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en door in geval van twijfel te meten met een geschikt meetmiddel. -
11.
Op het bevestigingspunt moet de gasleiding van een bescherming worden voorzien.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -
12.
Een gasleiding of -slang mag over een lengte van ten hoogste 0,40 m door een kokerbalk worden geleid.Wijze van keurenVisuele controle zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, en door in geval van twijfel te meten met een geschikt meetmiddel. -
13.
Gasleidingen of -slangen mogen zich niet bij steunpunten voor de krik bevinden.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. -
14.
Bij doorgangen dienen gasleidingen of -slangen, al dan niet met een beschermende mantel, van een bescherming te worden voorzien.Wijze van keurenVisuele controle, zo nodig terwijl het motorvoertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.